Verderop in de parkeergarage stonden een oudere vrouw en een jongere man. Ze hadden een karretje met schoonmaakspullen bij zich. De man pakte een bezem en begon de vloer te vegen. Na de eerste haal brak de steel af, vlak boven de borstel. De vrouw zag het en schoot in de slappe lach. Niet zomaar een lach, maar een rokerslach. Met een diepe rochel. Zo diep dat ik me afvroeg of twee pakjes per dag wel genoeg zouden zijn om het zo te laten klinken. Toen ze weer een beetje bij adem was, zei ze: “Schroef die maar los.” De man keek beteuterd naar de gesplinterde steel. Het was duidelijk dat hij niet wist hoe hij dit op ging lossen. De vrouw hoestte nog een keer. Ik ging het kantoor binnen.