Het was stil in de boekhandel. Mensen hadden geen zin om zich met boeken bezig te houden in dit warme weer. Op een terras zitten met een glas bubbels, ja, daar kreeg je ze enthousiast voor. Ze zuchtte. Dit was een mooi moment om de administratie bij te werken, maar daar had ze nu geen zin in. Ze keek op de klok. Vier uur. Nog een uur en ze mocht naar huis.
Ze keek op de klok. Vijf over vier. Dat schoot niet op. Plotseling kloste er iets op de houten vloer. Ze schrok. Even kwam er geen licht naar binnen door de deuropening. Toen zag ze dat het Evert was. Met zijn zware klompen. Gele met rode versiering, het soort dat je in het tuincentrum kunt kopen. Evert woonde al eeuwen in het dorp, nog voordat de yuppen het overspoeld hadden. De mensen die hun geld verdienden met banen die je nog niet in drie zinnen uit kon leggen. Evert werkte niet. Hij had het huis en het oud geld van zijn ouders geërfd.
“Doe mij er zo eentje.” Hij wees naar het rekje met leesbrillen. Die brillen waren misschien wel het bestverkochte artikel in de boekhandel. Dit dorp had geen echte lezers. Als mensen boeken kochten was dat om ze kado te geven. Dan vroegen ze advies. Of ze graaiden gedachteloos iets van de top-10 stapels, bij voorkeur met een aantrekkelijke foto voorop.
“Hoeveel wil je er hebben?”, vroeg ze. “Hoezo?” “Nou, sommige mensen nemen er zes tegelijk.” Ze vertelde er maar niet bij dat sommigen na een week alweer terug waren om nóg een handvol brillen te halen. Ze wist niet waarom, misschien hadden ze in elke kamer van hun te grote huis een bril liggen.
Hij lachte. “Nee, eentje is genoeg, doe maar plus anderhalf.” Ze zocht in het rek en reikte hem het montuur aan. Hij wreef zijn lange blonde haar uit zijn gezicht, het haar dat tot op zijn schouders groeide. Hij keek om zich heen, liep naar het naar het krantenrek en pakte De Koerier. De populairste krant van het dorp. “Helaas kan ik dit nu goed lezen.” Ze lachte. “Ik neem hem.” Nadat hij afgerekend had bonkte hij naar buiten. Ze keek op de klok. Tien voor half vijf.