De jongere vrouw achter de balie bij de bakker zuchtte nog eens diep. Buiten was het een van de eerste zomerse dagen van het jaar. Binnen was het schemerdonker. Haar oudere collega gooide het ene brood na het andere in de snijmachine.
“Is het pas 11 uur?”, vroeg de jongere vrouw.
“Ja. De tijd vliegt hè”, zei haar collega.
Lusteloos legde de jongere vrouw nog een paar broden op de planken.
“Nou, ik vind het een kruipdag”, zei ze, “het lijkt wel of de klok stilstaat.”
Haar collega stopte een brood in een plastic zak en gaf een ferme draai aan het uiteinde. “Bij mij gaat het snel”, zei ze, “maar ik werk dan ook hard.”
Ze lachte naar haar klant, die beleefd terugkeek.
De jongere vrouw draaide zich half naar me toe. “Zegt u het maar”, zei ze. Ik wees een brood aan. Ze slofte naar de snijmachine. Ik keek nog eens naar de saucijzenbroodjes. Maar niet doen.
“Dat is dan 2 euro 5.” Ik gaf haar 2 euro 10. “Heeft u geen stuiver”, zei ze, “want die heb ik niet meer.” Ik zei haar dat ze het wisselgeld mocht houden. Zonder iets te zeggen of me aan te kijken deed ze de munten in de lade van de kassa. Ik wenste iedereen goede dag en liep naar buiten, de stralende zon in.